Vlaamse Milieu Maatschappij keek naar de luchtkwaliteit

Door de volgehouden inspanningen van de overheid, de industrie, de landbouw en de bevolking om minder te lozen, is de luchtkwaliteit in 2008 opnieuw verbeterd. Fijn stof blijft evenwel een probleem. Ook een aantal nieuwe, toekomstige normen kunnen voor problemen zorgen
De emissie van bepaalde schadelijke stoffen nam spectaculair af over de hele periode. Koolstofmonoxide daalde met 53%, dioxines met 91% en primair fijn stof met de helft. De grootste daling in quasi alle emissies deed zich voor in de eerste 10 jaar, dus van 1990 tot 2000. De laatste 8 jaar is de jaarlijkse winst minder uitgesproken.
Wat de luchtkwaliteit betreft wijst VMM er op dat in 2008 alle actuele luchtkwaliteitsnormen werden gehaald, met uitzondering van fijn stof, lood en zwaveldioxide. En met dat fijn stof zitten ze in Zwijndrecht wel in hun lucht. Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) was 2008 een vrij goed jaar wat voor een groot deel het gevolg was van het weer. De jaargrenswaarde werd in 2008 overal gerespecteerd, maar de daggrenswaarde werd op één derde van de meetposten overschreden. De toekomstige jaargrenswaarde voor PM2,5 kwam op geen enkel meetpunt in het gedrang.
De norm voor lood, die sinds 2005 van kracht is, werd in Beerse niet gehaald. De uurgrenswaarde van zwaveldioxide werd in 2008 overschreden op één meetpost in de Antwerpse haven. Dat is voor de Wase regio niet ver we. Toekomstige Europese normen, die eind 2012 in voege treden, werden niet gehaald in specifieke probleemgebieden (Beerse, Hoboken (de overkant van Kruibeke), Genk). Dat was met name het geval voor de metalen nikkel, cadmium en arseen. De ferro- en non-ferro-bedrijven in die regio’s zullen dus een tandje moeten bijsteken. Ook de langetermijndoelstelling voor ozon lijkt in de toekomst moeilijk haalbaar.
fijn stof
ember 2009 organiseerde de VMM in Antwerpen een wetenschappelijke studiedag over fijn stof. Maar liefst 10 sprekers gaven voor een publiek van wetenschappers en beleidsverantwoordelijken toelichting over het verleden, het heden en de toekomst van fijn stof in Vlaanderen en daarbuiten.

De meest opmerkelijke bijdrage kwam van een vertegenwoordiger van de Amsterdamse gezondheidsdienst. Hij keek op een kritische manier naar het Nederlandse beleid en deed een oproep aan Vlaanderen om niet dezelfde fouten te maken. Vlaanderen moet zich meer concentreren op het verbeteren van de luchtkwaliteit dan op het juridisch/administratief halen van de normen.
De fijnstofconcentraties zullen dalen door de verwachte (vooral Europese) emissiereducties. Niet alle doelstellingen echter zullen gehaald worden. Dit kan misschien wel door bijkomende specifieke (lokale) maatregelen. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn lage emissie zones in steden (waarbij wagens uit het stadscentrum geweerd worden), rekeningrijden, of maatregelen die zorgen voor lagere (diffuse) industriële stofemissies.
en in 2030?
In de milieuverkenning naar 2030 wordt gesteld dat de ozonvervuiling onvoldoende daalt om de langetermijndoelstellingen voor de bescherming van de volksgezondheid te halen. Hiervoor zijn verdergaande emissiereducties van ozonvormende stoffen nodig, niet alleen op Vlaams of Europees niveau, maar ook op mondiale schaal. Klimaatverandering kan echter de positieve effecten van de verwachte emissiereducties van luchtverontreinigende stoffen op de ozon- en fijnstofvervuiling grotendeels of gedeeltelijk doen verdwijnen.
In 2030 zal nog altijd 15 % van de bevolking meer dan 35 dagen blootgesteld zijn aan daggemiddelde PM10 –concentraties die hoger liggen dan de norm.
Naar 2030 zijn er uitdagingen voor het milieubeleid. Uit de verkenning blijkt dat de energiekwaliteit van de woningen in Vlaanderen laag is. Door de bevolkingsaangroei en de kleinere gezinnen, groeit het woningark verder aan. Ze denken dat de bevolking in Vlaanderen tussen 2005 en 2030 met 12% tot 6.785 000 inwoners zal aangroeien.
Er wordt gezegd dat de huidige energieprestatienormen voor nieuwbouw en verbouwing/renovatie onvoldoende zijn om de energiebehoefte te verminderen. De industriële activiteiten zullen tussen 2006 en 2030 aangroeien met 43 % en daardoor zal het energiegebruik daar ook toenemen met 32 %. Het gevolg is dan ook nog da de uitstoot van broeikasgassen stijgt met 30 % . Deze laatste zullen ook nog eens met 10 % toenemen via de transportstromen die ook blijven stijgen. Hiermee in verband stelden de onderzoekers van de milieuverkenning 2030, dat het transport ook de Europese doelstelling van 10 % hernieuwbare energie in 2020, niet haalt. (Rolf Duchamps)